Beschrijving
Caresheet: mannophryne-olmmnae-care-scheet
Beschrijving: Mannophryne olmonae is een kleine bruine kikker van 21 – 26 mm, waarbij de vrouwtjes niet of nauwelijks groter zijn dan de mannetjes. De rug en de kop zijn bruin tot bruin-geel van kleur. Soms met een patroon van onregelmatig verspreide lichtbruine stippen. De achterpoten zijn van boven bruin van onderen lichter van kleur. De voorpoten zijn lichtbruin, met onregelmatige donkere bruine vlekken. De buikzijde is meestal wittig of transparant van kleur waarbij de vrouwtjes een geel gekleurde keel hebben en de mannetjes een grijze. Vlak onder deze keelvlek is een duidelijk donkergrijze tot zwarte band aanwezig. Jonge dieren hebben, tot ze enkele maanden oud zijn, altijd een gele keel. Bij mannetjes die volwassen worden verdwijnt de gele kleur, en maakt deze plaats voor de grijze kleur. Tijdens het roepen van de mannetjes verkleuren ze naar zeer donkerbruin tot zwart over het gehele lichaam. Tussen alle tenen zijn redelijk goed ontwikkelde vliezen aanwezig. De tenen en vingers zijn licht van kleur met donkere kleur van de gewrichten. Vanaf de neus loopt een donkere band over het oog, langs de flanken, tot de aanhechting van de achterpoten. Tot Hardy (1983) de Mannophryne populatie van Tobago beschreef als Colostethus olmonae, werd de populatie gerekend tot Colostethus trinitatis. Hardy deed dit op basis van verschillen in tekening van het gezichtsmasker, vliezen tussen de tenen, de roep en het aantal larven welke op de rug van het mannetje vervoerd worden. La Marca (1992) plaatste alle Colostethus soorten waarbij de vrouwtjes een gele keel hebben, in het nieuwe geslachtMannophryne. Verspreidingsgebied: De soort komt voor in het land Trinidad and Tobago, in bergachtige gebieden in noordoost Tobago en Little Tobago Island, op hoogten van 120 tot 360 m. b.z.n. Type lokaliteit: Bloody Bay, St. John Parrish, Tobago
Natuurlijke habitat: De dieren leven in onverstoorde tropische bossen, langs beekjes. Ze worden hier tot op enkele meters vanaf het water aangetroffen.
Gedrag: Mannetjes roepen overdag vanaf rotsen in de beekjes. Bij verstoring springen de dieren in het water om zich onder stenen of vegetatie te verstoppen. Eieren worden gelegd in bladafval of tussen rotsen. Het mannetje vervoerd de larven allemaal in één keer op zijn rug naar een geschikte afzetplaats. Meestal is de afzetplaats een poeltje tussen de rotsen, op afstand van het beekje.
Geografische variatie: Er zijn van deze soort geen varianten bekend.
Voorkomen in gevangenschap: Mannophryne olomae wordt al vele jaren succesvol gehouden en gekweekt en gevangenschap. Door de sterke gelijkenis met M. trinitatis worden de soorten gemakkelijk verward. Een betrouwbare bron met voldoende achtergrondinformatie is bij de aanschaf van deze kikkertjes dus heel belangrijk. Verzorging en kweek: Mannophryne olmonae kan gehouden en gekweekt worden in groepen en koppels. Grote groepen kunnen de voortplanting echter beperken of volledig stopzetten. Een koppel kan gehouden worden in een bak van 50 × 50 × 50 cm of groter. Voor een groepje van 4 of 5 dieren, moet je denken aan een bak van minimaal 80 × 50 × 50 cm. De inrichting kan bestaan uit een houtstronk, stenen en planten. Wat bladafval op de bodem van de bak zorgt voor voldoende schuilmogelijkheden en afzetplaatsen voor eieren. Een groot waterdeel, met stenen die boven het water uitsteken, is erg belangrijk als afzetplaats voor larven. Ook geeft het plaats aan roepende mannetjes en geeft het schuilmogelijkheden. De gemiddelde temperatuur mag liggen tussen de 20 en 25 °C overdag. ’s Nacht mag de temperatuur enkele graden dalen. Omdat de dieren zeer tolerant zijn voor hogere en lagere temperaturen, is een tijdelijk daling of stijging van enkele graden geen enkel probleem. Temperaturen die gedurende lange tijd boven de 28 °C komen moeten worden vermeden. Door één of twee maal daags de bak te sproeien wordt er gezorgd voor een goede luchtvochtigheid. Wanneer de omstandigheden juist zijn zullen volwassen mannetjes snel hun luide roep laten horen. Een koppeltje kiest voor de afzet van de eieren vaak voor een horizontaal geplaatst filmkokertje. Er vind bij deze soort geen amplexus plaats. Een legsel bestaat meestal uit 10 tot 15 eieren. De eieren ontwikkelen zich in 14 tot 18 dagen tot volledig gevormde larven. Gedurende deze tijd bewaakt het mannetje zijn legsel niet constant, maar zal het legsel met regelmaat bezoeken. Zodra de eieren uit komen brengt het mannetje deze naar het water. Kannibalistisch zijn de larven niet dus gezamenlijk opgroeien is geen enkel probleem. Ze groeien erg snel en bereiken binnen 8 weken een grootte van zo’n 4 á 4,5 cm waarna de metamorfose snel volgt. Na de metamorfose zijn de kikkertjes al zo’n 9 tot 11 mm groot. Bij voldoende voeding groeien de jongen zeer snel op. Jonge mannetjes kunnen met zes maanden oud al beginnen met roepen. Vrouwtjes doen er langer over om geslachtsrijp te worden.
Voedsel: Volwassen dieren eten graag fruitvliegen, jonge krekels, bladluizen en andere kleine geleedpotigen. Jonge dieren kunnen na de metamorfose ook direct vrij groot voedsel tot zich nemen. Grote fruitvliegen en andere insecten vormen voor hen geen probleem. Een ruime hoeveelheid springstaarten kan de maaltijd completeren. Kunstmatige opfok van de larven kan op een dieet van visvoeders en brandnetelblad of spinazie.